• Tot (ziens) in de pruimentijd!
  Nooit.
• Dat is een droogpruimer.
  Een saai mens.
• Het eten is niet te pruimen.
  Onsmakelijk.
• Een pruimenmondje.
  Preuts.
• De rijpste pruimen zijn geschud.
  Het grootste deel van de oogst is binnen.
• Hij geeft geen pruim voor een mandje vol.
  Het is niets waard.
• Die zegt geen pruim tegen een mand vol.
  Die is heel stil, mengt zich niet in het gesprek.
• Pruimen doen ruimen.
  Pruimen laxeren goed.
• Een zuurpruim.
  Iemand die nooit lacht.
• Pruimenkop.
  Chagrijnig persoon.
• Tussen pruimen en krenten zitten.
  Een moeilijke beslissing moeten nemen.
• Aan een boom zo volgeladen, mist men vijf, zes pruimpjes niet.
  Als ergens een grote overdaad aan is, valt het niet op als er een kleinigheid ontbreekt.
• Dat is één zonder steen, had de pruimendief gezegd, en hij beet in een slak.
  Dat is een slecht begin.
• Zeg eens pruim en hou de mond dicht.
  Je moet niet het onmogelijke willen.
• Zij kan wel op een pruimesteen draaien.
  Zij maakt hele kleine stapjes.
• Hij/zij weet van God noch zure pruimen.
  Hij/zij weet niets hiervan. Onbenul.

Kent u er nog meer, laat het ons dan weten of plaats hieronder direct uw reactie zodat uw aanvulling direct op de site zichtbaar is.

Bekijk het e-book Spreek je uit met voeding.