- Aan zijn hart gaan.
Het zich aantrekken.
- In hart en nieren.
Volledig.
- Bonen die voor 10 mei gezaaid worden, krijgen kwaaie harten.
Boerenregel.
- Geen duivel op zijn hart laten barsten.
Geen blad voor de mond nemen; zeggen wat je op je hart hebt.
- Zijn geld is aan zijn hart vastgegroeid.
Hij is gierig.
- Het geld is hem niet aan zijn hart gewassen.
Hij is vrijgevig.
- God kent de harten, maar de duivel kent de kneepjes.
Er zijn vermoedens van oneerlijkheid.
- Het hart in het kruintje van zijn kop hebben.
Verwaand zijn.
- Alle harten bij jezelf nemen.
Bij de beoordeling van anderen ook aan zichzelf denken.
- Als je er geen hart voor hebt, zet er dan het zachte maar voor.
Niet goedschiks, dan kwaadschiks; het moet toch gebeuren.
- Hebben ze het niet aan het hart, dan hebben ze het aan hun staart.
Ze weten, voelen altijd wel iets.
- Het hart slaat als een rattenkeutel in een moespot.
Spreekwoordelijke vergelijking. Als men in spannende verwachting verkeert.
- Iemand zijn hart in de hand geven.
Het leven benemen.
- In iemands hart begraven zijn als een boerenkont in een Turks-leren broek.
In iemands hart gesloten zijn.
- Kom aan mijn hart, want je ruikt naar jenever.
Schertsende liefdesverklaring van een drinker aan zijn glas.
- Het is goed voor de hartworm.
Excuus als een borreltje wordt genomen.
- De kleinen hebben de keutel kort bij het hart.
Kleine personen (vooral kleine vrouwen) zijn gauw kwaad.
- De koeien eten het hart en de staart op.
Iemand wil alles hebben, wat nog niet genoeg blijkt te zijn.
- Er eentje zijn van vijf vingers en een benauwd hart.
Gauw bang zijn om iets verkeerd te zullen doen; aarzelen voordat beslissingen worden genomen.
- Wat de vrouw tot het hart komt, komt de man maar aan de knieën.
De vrouw is veel gevoeliger dan de man.
- Als kinderen klein zijn, trappen ze op je schoot. Als ze groot zijn (trappen ze) op je hart.
Grote kinderen, grote zorgen.
- Over je hart strijken.
Iets toestaan.
- Zijn hart is wel goed, maar de omloop deugt niet.
Hoewel hij best goede plannen heeft, weet hij ze nooit goed uit te voeren.
- Zijn hart opeten.
Hij heeft last van onhoudbaar verdriet, afgunst of woede.
- Zijn hart slaat als een kalverstaart.
Hij is verliefd.
- Zijn hart staat in lichterlaaie.
Hij is tot over zijn oren verliefd.
- Zijn hart uit zijn lichaam spuwen.
Overgeven.
- Zijn hart uitstorten.
Al zijn gevoelens vertellen.
- Bitter in de mond maakt het hart gezond.
Ook wat minder aangenaam is, kan gezond en goed zijn.
- Dat is een steen / pak / roof van mijn hart.
Dat is een hele opluchting.
- Een goed hart is goud waard.
Je treft niet snel meer mensen met een goed karakter.
- Een goed hart toedragen.
Goed kunnen verdragen.
- Een gouden hart hebben / Een hart van goud.
Heel aardig / lief zijn.
- Een hart van steen hebben.
Geen medelijden met anderen hebben.
- Van zijn hart een steen maken.
Geen genade tonen.
- Een hart van (koeken)brood / peperkoek.
Zachtaardig persoon.
- Een hartje zonder zorg.
Een zorgeloos iemand.
- Een klein hartje hebben.
Weinig durven. / Gauw bang zijn. / Snel emotioneel zijn.
- Een hartje als een boontje hebben.
Erg gevoelig zijn.
- Geen hart in het lijf hebben.
Geen greintje medelijden kennen.
- Hartzeer van iets hebben.
Er geestelijk onder lijden.
- Van die krijg ik het aan mijn hart.
Die bezorgt mij hartzeer.
- Heb het hart eens.
Heb de moed om dat te doen.
- Een hart hoog dragen.
Trots zin.
- Het hart in de schoenen zinken.
Alle moed en hoop verliezen om problemen op te lossen.
- Het hart op de goede plaats hebben.
Een oprecht en menslievend karakter hebben.
- Het hart op de lippen / tong hebben.
Over zijn emoties durven praten. / Alles zeggen wat men denkt.
- Het hart ophalen aan.
Ergens van genieten.
- Haar hart ging open als een paraplu.
Zij was erg verheugd.
- Iets na aan het hart liggen.
Er erg mee begaan zijn.
- Iets niet over het hart kunnen krijgen.
Ergens niet toe kunnen komen of ergens op gesteld zijn.
- Iets op het hart hebben.
Iets te vertellen hebben.
- Iets ter harte nemen.
Iets op zich nemen, het zo goed mogelijk doen.
- Eentje op z'n hart zetten.
Een borrel drinken.
- Met de hand op hart.
Eerlijk en gemeend.
- Met hart en ziel.
Met plezier en passie.
- Om het hart slaan.
Schrik bezorgen.
- Mijn hart stond stil.
Ik schrok hevig.
- Dat kan mijn hart niet aan / trekken.
Dat valt mij zwaar.
- Op het hart drukken / binden.
Met de grootste nadruk zeggen.
- Uit het oog, uit het hart.
De aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is.
- Wat het oog niet ziet, wat hart niet deert.
Wat je niet ziet en niet weet, heb je ook geen last van.
- Van zijn hart geen moordkuil maken.
Zijn gevoelens niet opkroppen. / Vrijuit zeggen wat je niet bevalt.
- Wat het hart vol van is, loopt / vloeit / stroomt de mond van over.
Waar men heel erg mee bezig is, daar wil men over praten.
- Zijn hart luchten / uitstorten.
Iemand over de problemen vertellen die hij bij zich draagt.
- Zijn hart vasthouden.
Zich zorgen maken. / Bang zijn dat het mis gaat.
- Zijn hart verpanden.
Zich er geheel aan overgeven.
- Een hart onder de riem steken / Een riem onder het hart steken.
Iemand moed inspreken.
Kent u er nog meer, laat het ons dan weten of plaats hieronder direct uw reactie zodat uw aanvulling direct op de site zichtbaar is.
Bekijk het e-book Spreek je uit met voeding.